Klaas Zwanenberg, geboren op 29 december 1900, is de zoon van Piet Zwanenberg en Maria van Heumen die elf kinderen kregen, van wie er drie Cor, Janus en Klaas zelf, bij de Gemeentereiniging kwamen te werken. De bezigheden van een baggerman op de Binnendieze, die ook nog tijdelijk havenmeester werd van de Binnenhaven en met oud burgemeester Frans van Lanschot rondvaarten maakte, brengen allerlei wetenswaardigheden met zich mee. Het functioneren van de Reinigingsdienst in tijden van handwerk, beperkte hygiëne en het ontbreken van een riolering is aanleiding genoeg voor schilderachtige verhalen.
Mijn eerste kontakt met het water kreeg ik op mijn veertiende. Ik werd als kind uitbesteed aan veerman Willem Zomers, die het Engelense pont bediende. Willem en zijn zus Jans waren echte boeren met nogal wat stuks vee, een stalhouderij, rijtuigen en een veermanshuis. In vakanties hielp ik er mee. Elke dag was het vroeg op om voor de koeien te gaan zorgen. De hit moest uit de wei om ingespannen te worden voor het rijtuig. Daarmee bracht Zomers de zusters van het klooster naar de stad of zette de pastoor over de Dieze, die zondags in Orthen de mis deed. Als het tijd was riep Willem Zomers alvast: „Ga maar vast, want de pastoor hoeft niet te bellen om overgezet te worden.”
Beerput
De stoompompmachine ofwel faecaliënwagen van de Reinigingsdienst omstreeks 1900. Miniatuurwagen is gemaakt door N. van de Akker.
In mijn tijd kwam het riool van de burgers in de binnenstad nog op de Binnendieze uit. Eerst kregen de rijken die het konden betalen een riool. Dat werk begon eind vorige eeuw in de hoofdstraten. Arbeidershuisjes hadden meestal een beerput die in sommige gevallen in de woonkamer zat.
In 1897 schafte het stadsbestuur twee stoompompmachines aan en tien ijzeren beerkarren voor het reukloos ruimen van de beerputten.
De strontwagens werden bediend door Klaas Krol en De Schele van Laarhoven. Zij reden door de straten, belden of ratelden en riepen: „Stront, hèdde nog stront.” Waar de beerput vol zat, gooiden ze de slang van de pompmachine naar binnen.
Stront was, toen er geen kunstmest bestond, een geliefd artikel voor het bemesten van de landerijen. Gemeentelijke beerputten lagen in ,de Siep’, de latere Vogelwijk en achter het fort op de Heinis. Boeren uit de omgeving laadden er met paard en wagen de beer op in een zinken ton.
Boten van de gemeente met ondermeer schipper Jantje van Uden, vader Zwanenberg en broer Janus brachten gier naar keuterboertjes in de Peel en verderop. Naar Maastricht waren ze vijf dagen onderweg. Op het eind van hun reis keken ze op de bodem van het schip of er soms verloren portemonnees in lagen. In een onbewaakt ogenblik tuimelden geldbuidels vaak ongrijpbaar door de wc-pot.
Bij mijn baggerwerkzaamheden hielden we het peil van het diezewater in de gaten en vaarden mee met gemeente-ambtenaren die storting van huisvuil controleerden of een bouwinspectie verrichtten.
| 135 |
De veldwachter
Het mooiste stukje van de Binnendieze is het deel in De Uilenburg. Foto: Frans Artz
Op een gegeven dag, ik was al wat ouder, moest er een paard en wagen met kersenmandjes over. Engelen had nog een mandenfabriek. De wagen stond op de veerboot, maar de achterwielen bleven voor de klep steken. Plotseling raakte de boot op drift. In de consternatie rolde de wagen achteruit en nam paard en al mee het water in. Boeren en de bemanning van een passerende sleepboot kwamen me te hulp. Ze sneden het tuig door en trokken het paard op de kant. De wagen met kersenmandjes verdween in de diepte. Heel het dorp was uitgelopen, de burgemeester, mijnheer pastoor en de veldwachter. Omdat ik de veerboot niet met de kabel had vastgelegd mocht ik voor straf twee maanden geen veerman spelen.
Na mijn diensttijd werd het tijd een vaste baan te gaan zoeken. Vader speelde elke week met de kaartclub bij slager Van Osch aan de Orthenstraat. Daar kwam ook Frans Jansen, opzichter bij de Gemeentereiniging. Vader praatte op een keer over mij en wist via Jansen mij bij de Reinigingsdienst te krijgen. Hij zei „Als gij een baantje bij de Gemeente hebt, dan is jouw kostje verdiend.”
In 1921 begon ik als loswerker. Pas na zeven jaar namen ze je in vaste dienst. Zo ging dat vroeger. Ze keken eerst de kat uit de boom.
Het water van de Binnendieze werd op peil gehouden door de sluizen rondom het centrum: de Geertruisluis, de Hekelsluis, de oliebaksluizen aan de Vughterweg en de Korenbrugsluis. Hoog water kwam vroeger bijna elke winter voor, zodanig zelfs dat de kelders van Central en Piet Mulder vaak onder water liepen. De mannen van de Reiniging moesten ze weer leegzuigen met de machines. In 1926 zijn de sluizen bij Lith aangelegd en bezorgde het Maaswater de stad geen overlast meer.
Diezewater als drinkwater
Als havenmeester en baggerman was Klaas Zwanenberg ruim veertig jaar in dienst van Gemeente Werken. Links Jan Bouwman.
Het gebeurde zo onregelmatig dat burgemeester Frans van Lanschot vroeg of ik een tochtje over de Binnendieze wilde maken. Dat kwam wel eens voor als hij gasten had. Meestal koos hij zelf een dag uit. Omdat hem de maandag niet zo geschikt leek als het wasgoed uithing en wij op woensdag de kans liepen dat spelende kinderen met keien vanaf de bruggen gooiden, pakten we de donderdag of de dinsdag. Van Lanschot stond bekend om zijn sterke verhalen. In het stuk bij de Geerlingse brug woonde tuinman Daniëls. Langszij de Dieze, ter hoogte van Achter de Doven, had hij geiten lopen. Van Lanschot vond dat geen mooi gezicht en zorgde ervoor, dat Daniëls wat rozenstruiken kreeg. De burgemeester sprak tegen zijn gasten toen ze bij het tuintje van Daniëls aankwamen: „Heren, hier woont tuinman Daniëls, de enige die Diezewater drinkt.” Hij begroette de toch wel zonderline bewoner, die bevestigend knikte. „Jazeker, mijnheer de burgemeester”, zei Daniëls, terwijl hij met een kommetje wat water schepte en het aan zijn mond zette. Zonder dat de toeschouwers het konden zien, liet hij het water langs zijn sik weglopen.
Variététent
In die paar jaar waarin ik als havenmeester moest invallen voor een zieke collega, hield je toezicht op de Binnen- en Buitenhaven. De havenmeester bediende ,de Boombrug’ en haalde geld op van de schippers die binnen voeren. Bij hoog water werd de Binnenhaven met een balk, de boom gesloten, vandaar de nam ,Boombrug’. Onlangs kreeg de brug een electrische bediening, maar in mijn tijd gebeurde dat met de hand, evenals de draaibrug bij de Oliemolensingel. Bij hoog water weken de schepen uit naar de Buitenhaven. Dat draaien van die bruggen was geweldig zwaar werk.
| 137 |
Scheepvaartverkeer overtrof nog het vrachtvervoer op de weg. De fabrieken van DeGruyter werden bevoorraad met scheepsladingen suiker en graan. Ook de pakhuizen aan weerskanten van de Binnenhaven trokken veel schippers aan die in dienst waren van de koopvaart, waaronder rederij Verstraten en Verhulst-Verschuren. Die man was zo rijk dat ze hem het ,half-miljoentje’ noemden.
En met de kermis of de variëté legden de boten aan langszij de Handelskade waar de theatertent stond van toneelgezelschappen. Ik heb in mijn tijd nog ,De Jantjes’ met Johan Kaart en Ank van der Moer zien spelen in de houten tent bij het Concertgebouw.
In de oorlogsjaren en nog lang erna werd de Dieze erg verwaarloosd. Er was geen geld. Men vond dat de Binnendieze dicht gegooid kon worden. Tot zelfs eind jaren zestig was daar nog sprake van. Helaas zijn de Diezetakken in de Pijp langszij de parkeergarage aan het Loeffplein volgestort. Het was de doorvaart naar de Geertruisluis, die de keten van waterlopen in de binnenstad aaneensloot.
| 138 |